Waar moet het naartoe met onze architectenbureaus?

Nieuwe wedstrijdvormen, rechtvaardigere verloningen, betere opleidingen en meer ondernemerschap

De Orde van Architecten was de gastheer van een levendig debat op Batibouw, waar verschillende experts uit de architectuur- en de vastgoedwereld zich over twee thema’s bogen: 'De architect-ondernemer' en 'De architect voor de professionele bouwer'. Michaël Van Droogenbroeck (VRT / Radio 1) nam de rol van moderator voor zijn rekening. 

Schoven mee aan tafel in het gesprek rond 'De architect-ondernemer': Ken De Cooman, oprichter van BC architects & studies, Lorenzo Van Tornhaut, zaakvoerder en design manager bij VT-INVEST, Benjamin Denef, oprichter van DMOA architecten en Frederik Jacobs, zaakvoerder van CONIX RDBM Architects

Ondernemerschap moet starten in de opleiding

“Architecten zijn zeker en vast ondernemers, maar wel maar op één aspect”, steekt Lorenzo Van Tornhaut van wal. “Geef een architect een concrete opdracht - een project - en dan zijn het enorm gepassioneerde ondernemers. Maar als je ze een bredere economische rol binnen een sector geeft, zijn ze bijna compleet afwezig.” De oorzaak ligt volgens hem voor een deel bij de architectuuropleidingen: “Het ondernemerschap wordt in de meeste opleidingen nog steeds genegeerd.”

“Het strikt technische ondernemerschap zit in de architectuuropleidingen nog te veel op de achtergrond”, treedt Ken De Cooman hem bij. Al ziet De Cooman wel dat de meer abstracte vaardigheden die je ervoor nodig hebt vaak wel aanwezig zijn bij jonge architecten. “Het meer creatieve ondernemerschap - het tot bloei laten komen van creatieve ideeën - is een vaardigheid die eigen is aan de architect.”

Ook Benjamin Denef, die in de visitatiecommissie van de KULeuven zit, ziet nog gemiste kansen in de opleidingen. “Vanuit de mensen in het veld, degenen die al meer dan 10 jaar ervaring hebben, wordt regelmatig geopperd dat business development skills een vast vak zou moeten zijn binnen de architectuuropleidingen. Momenteel zijn het enkel keuzevakken, die lang niet elke architectuurstudent gekregen heeft.”

Daarbij heeft Denef het niet enkel over het pure bedrijfsmanagement, maar ook over het beter kunnen aanvoelen van de economische realiteit. “De creatieve architecten die vandaag afstuderen missen nog te vaak een zeker besef aan rentabiliteit en tijdsbesteding. Dat is een economische vaardigheid, om niet te utopisch, maar vooral ook realistisch te denken. En dat is één van de belangrijke elementen die je bij een stage zou moeten leren.” In die stages ziet De Cooman bovendien liever wat meer keuzevrijheid: “Stages zouden flexibeler moeten zijn, zodat de architect in spe meer zelf kan kiezen welk aspect van de architectuur precies zijn passie of interesse is. Ze zouden zich meer moeten kunnen specialiseren in zo’n stagecontext.”

Dodelijke cocktail

Achter de nood aan een beter besef van rentabiliteit bij de jonge architecten schuilt echter nog een ander probleem. De startende architect van vandaag heeft het almaar moeilijker. Kort gezegd: steeds meer werk voor steeds minder loon. En dat moet ophouden, zo vindt De Cooman: “De architect die werkt aan een startloon van tussen de 11 en de 25 euro per uur is niet meer rechtvaardig. Dat is niet meer van deze tijd.”

“Vandaag betaal je bij een garagist dubbel zo veel als het gangbare tarief van een architect”, gaat Frederik Jacobs verder. Hij ziet het als één van de ingrediënten van een dodelijke cocktail die veel jonge architecten treft: “Architecten zijn vanuit de opleiding verslaafd aan te veel werken. Als je dat combineert met een passie voor die architectuur, krijg je een dodelijke cocktail, waar heel veel misbruik van gemaakt wordt. De vele wedstrijden voor aanbestedingen vanuit de overheid zijn hier een goed voorbeeld van: het overgrote merendeel van al dat werk belandt in de vuilbak. Daar komt dan nog eens de verwachting bij dat je een zelfstandige moet zijn, met zeer beperkte sociale voorzieningen.”

Een mogelijke oplossing is het in dienst nemen van een office manager, zo weet Denef. “De keerzijde van het perfectionisme, de passie en de werkethiek van de architect, is dat je soms als een slaaf werkt om je ontwerp te redden. Daarbij kan een office manager een enorme troef zijn, want die durft ‘neen’ zeggen als het te veel wordt - en hij kan een beter ereloon onderhandelen.”

Netwerken als sleutel voor marketing

Volgens Van Tornhaut is de strategie waarmee je jezelf als architectenbureau in de markt zet ook een essentieel deel van het ondernemerschap. En hij komt nog te vaak bureaus tegen die daarin tekort schieten: “80 à 90 procent van de architecten zit gewoon te wachten tot de opdrachten in hun schoot komen vallen, omdat ze een mooie website hebben of een publicatie in A+. Ze zijn er dan van overtuigd dat hun architectuur genoeg is om nieuwe klanten aan te trekken.” Hij maakt de vergelijking met een stereotiepe groentenmarkt in Italië: “Daar staan dan 50 verschillende kraampjes, die allemaal exact dezelfde tomaten aanbieden. En dan maar hopen dat passanten toevallig een keer bij hen een tomaat kopen. Je mag dan nog zo gepassioneerd zijn over je tomaten, als je concurrenten exact hetzelfde aanbieden, blijft het een loterij. Je moet dus een écht innovatief product of een écht innovatieve dienst kunnen aanbieden en die dan promoten, anders maak je geen kans.”

Het begint dus allemaal bij innovatie. Maar hoe krijg je dat aan de man? “Networking”, zegt Van Tornhaut: “Persoonlijk netwerken op events, beurzen, colloquia en infodagen is dé sleutel tot een goede commerciële uitbouw van een architectenbureau.” Jacobs ziet dat er ook bij CONIX RDBM Architects sterk op ingezet wordt: “Wij proberen heel veel in beeld te komen en veel persoonlijk te netwerken. Binnen ons bedrijf zijn er dan ook een aantal mensen die daar bijna continu mee bezig zijn, ook internationaal.”

Voor het tweede deel van het debat 'De architect voor de professionele bouwer' kwamen vier nieuwe sprekers aan tafel zitten: Steven Decloedt, directeur bouwprojecten bij AG Vespa, Lieve Van Medegael, directeur afdeling Bouwprojecten van Het Facilitair Bedrijf, Peter Artois, technisch directeur bij ION, Marnik Dehaen, de voorzitter van de Orde van Architecten. Zij gaan verder in op de relatie tussen de architect en de professionele bouwheer.

David versus Goliath

Marnik Dehaen wil vooral dieper ingaan op de samenwerkingen met het publieke domein, waar het te vaak een verhaal van David tegen Goliath is. “Wanneer het gaat over projecten voor de overheid, heb je meteen een bepaalde schaalgrootte. Daar komen dan ook specifieke profielen van architectenbureaus op af, meestal de grotere kantoren. En daar merken wij vanuit de Orde heel wat belemmeringen, omdat daarbij alles op maat is van die grotere, professionele bureaus. Voor de jonge, creatieve en daarom vaak kleinere architecten is het heel moeilijk om daar mee in te stappen.”

Steven Decloedt is het echter niet met hem eens: “Wij hebben in ons gamma ook wel wat kleinere opdrachten, met vijf woningen bijvoorbeeld, relatief kleine projecten dus. Die brengen we ook op de markt en dan doen we dat op een manier die minder energie vraagt van de architecten. Daarbij is de drempel dus veel lager, waardoor ook de kleinere, jongere bureaus kansen krijgen.”

Een alternatief voor de wedstrijdformule?

En dan valt het woord: de wedstrijdvorm. Die zou volgens de architecten altijd gepaard gaan met tijdverlies, omdat de projecten die het niet halen gewoon in de vuilbak gaan. Met alle financiële gevolgen vandien. “Die wedstrijden kunnen misschien professioneel lijken, maar in onze ogen is dat model al lang voorbijgestreefd”, stelt Dehaen. “Het verlies dat daarmee gepaard gaat, is bovendien ook een verlies voor de overheid. Want ook heel wat van de grotere kantoren haken op een gegeven moment af. En dan krijg je een verlies van kwaliteit en creativiteit, omdat je vijver kleiner wordt.”

Voor Lieve Van Medegael is het een dubbel verhaal: “Enerzijds begrijpen we die kritiek wel, we worstelen zelf ook met de formule, het is voor ons immers ook tijdverlies. Maar we hebben weinig alternatieven, we zitten nu eenmaal in een overheidscontext en daar horen regelgevingen bij. Als we een objectieve selectiemethode willen - wat vanzelfsprekend het belangrijkste is bij een overheidsopdracht - zijn er eigenlijk niet veel mogelijkheden. Stel dat we op basis van referenties zouden werken, kan ik je garanderen dat we binnen de kortste keren klachten binnenkrijgen, dat dat niet objectief genoeg is. Vandaag lijkt de wedstrijdformule dus nog steeds de beste oplossing voor grote projecten.”

Het model Innsbruck

“Wij trekken niet in twijfel dat wedstrijden nodig zijn, maar we moeten beter nadenken over de manier waarop we ze organiseren”, reageert Dehaen. “Er zijn genoeg voorbeelden van formules waarbij de procedure veel beter is. Bijvoorbeeld het ‘tweetrapsmodel’, waar de Vlaamse Bouwmeester ook achter staat. Daarbij geef je als bureau een aantal referentieprojecten op, met daarbij eventueel een zienswijze van ongeveer een A4’tje. En op basis van die voorstellen, selecteert de bouwheer dan 2 à 4 kandidaten die een voorontwerp mogen maken. Maar: het geleverde werk in die tweede fase mag dan niet gratis zijn. Dat gaat ook de kwaliteit ten goede komen, omdat je je dan minder zorgen moet maken over de verloren tijd. Die tijd is namelijk een belangrijke parameter voor het leveren van kwaliteit.”

De voorzitter van de Orde verwijst naar Innsbruck als best practice: “Zij staan daar veel verder in, ze doen het zelfs op de particuliere markt. Als je daar grote projecten wil realiseren, moet de bouwheer met drie voorstellen komen. En het is dan de overheid die daaruit het kwalitatief beste project kiest. Daardoor heeft die architect geen druk om de goedkoopste te moeten zijn.”

“Wij werken eigenlijk al met het tweetrapsmodel”, verduidelijkt Van Medegael. “Maar de discussie daarbij blijft: wat is een correcte verloning voor zo’n voorontwerp? En ik betwist niet dat dat misschien nog altijd wat onderbetaald is, maar we proberen dat zo correct mogelijk te doen. Hou er rekening mee dat we op deze manier eigenlijk vier keer betalen - nota bene met overheidsgeld. Dus die kosten moeten wel in verhouding staan met wat je dan terugkrijgt.”

Decloedt kan zich zeker ook vinden in het tweetrapsmodel, al hangt het wat hem betreft vooral af van de verwachtingen in die tweede fase. “Wat laat je die 3 bureau’s dan op tafel leggen, waar je je keuze op gaat baseren? Een visienota? Een schets of gewoon wat hoofdlijnen? Vier A3’s of een volledig uitgewerkt ontwerp? Dat is nu de zoektocht. We willen het wel lichter maken, maar het is een moeilijk evenwicht. Want je moet wel voldoende input krijgen om een objectieve keuze te maken.”

Als private projectontwikkelaar zou Peter Artois alvast volledig achter de manier van werken van Innsbruck staan. “Als het feit dat de overheid de keuze voor het architectenbureau maakt, betekent dat je een garantie op de vergunning krijgt, dan zijn wij als ontwikkelaar uiteraard vragende partij voor zo’n systeem. Zeker als dat ook nog eens wil zeggen dat je meer mag doen dan wat stedenbouwkundig voorzien is.”

Verslag: Bereal

Foto's: Isabelle Pateer