Zeven experts geven hun mening over architectuur en cultuur

Naar aanleiding van de ondertekening van de Verklaring van Davos ‘Naar een kwaliteitsvolle Baukultur voor Europa’ door de vier Belgische ministers van Cultuur (3/10) organiseerde de Orde van Architecten een debat rond het thema “Architectuur en cultuur”.

Rond de tafel: Chantal Dassonville (directeur-generaal Cel architectuur verbonden aan de Federatie Wallonië-Brussel), Jean-Louis Genard (filosoof en socioloog), Pierre Blondel (architect), Olivier Bastin (voorzitter van de Federatie van de Architectenverenigingen van België), Christian Kieckens (architect), Sofie De Caigny (directeur Vlaams Architectuurinstituut) en Georg Pendl (voorzitter Architects’ Council of Europe). Moderator van dienst was Frédéric Deborsu.

Frédéric Deborsu: “Zal deze verklaring van Davos een verandering kunnen teweegbrengen, is het een stap verder in de goede richting of toch een slag in het water?“

Jean-Louis Genard: “Eigenlijk is het verontrustend dat we dit soort verklaringen nodig hebben. We stellen ons toch ook niet de vraag: is theater een culturele activiteit? Of plastische kunsten? Er is een probleem met het concept architectuur en de relatie tussen architectuur en cultuur.”

Frédéric Deborsu: “Kunnen we de politiek hiervoor verantwoordelijk stellen?”

Jean-Louis Genard: “In zekere zin wel. Maar ook de architecten zelf. Begin 2000 hebben we, samen met bijna iedereen die hier nu rond de tafel zit, het boek uitgebracht 'Wie is er bang voor architectuur'. Met de bedoeling iedereen ervan bewust te maken dat architectuur een cultuurdiscipline is en dat de politiek hiervoor een reeks mechanismes moet blijven vooropstellen, georiënteerd op cultuur: internationale architectuurwedstrijden, architectuuronderwijs, permanente vorming voor architecten. Vandaag hebben we bouwmeesters en aan Franstalige zijde een architecte directeur-generaal verbonden aan de Federatie Wallonië-Brussel, maar naar mijn gevoel zijn er nog een aantal hindernissen. In België, en zeker aan Waalse kant, had het cultuuraspect binnen de architectuur tot voor kort vooral betrekking op het verleden, het erfgoed. Het vroeg en vraagt soms nog steeds een mentaliteitswijziging om ook het ontwerpen, de toekomst, een plaats te geven. In plaats van erfgoed, spreken we nu over kwaliteitsvolle architectuur. Maar wat is kwaliteit en wie bepaalt wat kwaliteit is?

Sofie De Caigny: “Wat interessant is aan de Verklaring van Davos, is dat ze ook gaat over sociale en culturele duurzaamheid, over een maatschappijproject. De verklaring is heel mooi, maar hoe zet je die woorden ook om in daden? In ons land zijn heel wat bevoegdheden opgedeeld, deze morgen (de ondertekening vond plaats op 3 oktober) zagen we vier ministers. In die zin vind ik dat we dit op federaal niveau een generieke doelstelling zouden moeten formuleren. We moeten een bewustzijn creëren, mensen laten nadenken, en niet alleen over hoe ze willen wonen en hoe ze zich willen verplaatsen, maar over het hele maatschappelijke vraagstuk.

Frédéric Deborsu: Vier ministers die ondertekenen, dat is toch goed nieuws?

Chantal Dassonville: “Vijftien jaar geleden vroeg men mij wat ik als architect te zoeken had op een internationale cultuurbijeenkomst. Vandaag vragen we de ministers van Cultuur om zich te engageren voor een architectuurzaak. Het gaat over meer dan enkel architectuur en onze bebouwde omgeving, maar ook over onze openbare ruimte. Lokale autoriteiten moeten anders nadenken over hoe we die ruimte kunnen invullen. Ik denk dat dit heel belangrijk is.”

Frédéric Deborsu: “Meneer Kieckens, in welk mate houdt u rekening met bouwcultuur bij uw projecten? Is het een permanente obsessie?”

Christian Kieckens: “Obsessie is een goed woord. Ik wil graag vijf punten aanhalen. Er is een toenemende maatschappelijke verantwoordelijkheid. Die is beperkter wanneer je met een huis omgaat, bij een wijk wordt ze groter, maar hebben we het over een stad, dan zijn we op een totaal andere manier bezig. Ondanks alle positieve zaken, heb ik toch wel iets gemist deze ochtend: het bewustzijn aanleren, en dat zou al moeten starten in het middelbaar onderwijs met een vak ‘bouwcultuur’. We moeten ministers en schepenen hebben van bouwcultuur. Dringend. Er werd ook nog niet gesproken over een houding, de attitude om er mee om te gaan, het respect voor het ambacht. Voor een architect, ontwikkelaar of bestuurder zijn manier van omgaan met de stad. Een vijfde: cultuur is het resultaat van het weten, het zoeken, het willen en het neen zeggen. We moeten ook neen kunnen zeggen, en de rommel die er staat misschien gewoon beter afbreken. Want er staat wat rommel. Ook vooraf neen kunnen zeggen: neen, dit komt er niet.”

Frédéric Deborsu: “Meneer Blondel. Bent u optimist of toch ontgoocheld in deze verklaring? Of is het toch bemoedigend? U neemt vaak deel aan wedstrijden.

Pierre Blondel: “Mijn optimisme hangt af van hoe u de vraag stelt. Wat is architectuur?, niemand kan dit zeggen. Wat is muziek? Elk tijdperk hanteert andere maatstaven om te bepalen wat architectuur precies is. Hetzelfde geldt bij wedstrijden. Twintig jaar geleden had je in België, officieus, nog politieke steun nodig wou je een wedstrijd winnen. Dat was toen compleet normaal, het landschap was volledig gepolitiseerd. Dus wat wedstrijden betreft ben ik inderdaad optimist; we zien een grote en gunstige evolutie, al blijven er natuurlijk nog altijd pijnpunten. Sommige steden en gemeenten organiseren veel wedstrijden, anderen helemaal geen – geen idee waarom. “

Frédéric Deborsu: “Meneer Bastin, u bent architect in Molenbeek, voormalig bouwmeester, en verantwoordelijk voor de renovatie van het museum voor fotografie in Charleroi (één van de grootste en belangrijkste fotografiemuseums van Europa, red.). Was het aspect cultuur hier belangrijk, gezien het om een museum ging?”

Olivier Bastin: “Bij dat soort gebouwen word je natuurlijk beïnvloed door de hoedanigheid van het gebouw zelf, maar het zou te lang duren om het hele verhaal van het project te vertellen, en hoe alles precies in zijn werk ging. Wat we vandaag vooral moeten toejuichen is dat beide partijen hier vandaag verenigd zijn: de Orde van Architecten én de beroepsverenigingen. Dat is geen evidentie, de laatste decennia stonden beide partijen vaak lijnrecht tegenover elkaar: de Orde met als taak de wet te laten naleven en de beroepsverenigingen die de architecten verdedigen. Vandaag zijn we er ons allemaal van bewust dat er nog veel en belangrijk werk op de plank ligt om de werkomstandigheden van het architectenberoep te verbeteren. De tekst is een fundamenteel instrument – architectuur maakt deel uit van cultuur. Had ik destijds een instrument zoals deze verklaring, dan had ik geen uren nodig om een kabinet of administratie ervan te overtuigen dat architectuur deel uitmaakt van cultuur en dat we architectuur ook zo moeten inschatten en evalueren. Dit had mij, en ook vele anderen, heel wat tijd bespaard.”

“Architectuurwedstrijden moeten anders worden beoordeeld en gejureerd, en vragen een andere aanpak. Als bouwmeester was ik vaak betrokken bij de kwaliteitsbeoordeling van een project. Er waren tal van criteria om te bepalen of een project goed was. Eén van die criteria was architectuur, andere criteria waren isolatie, mobiliteit, het socio-economisch aspect... Architectuur werd op het beoordelingsformulier gelijkgesteld met die andere criteria. Ik ging hiermee niet akkoord en zei dat architectuur net de synthese was van alles wat op dat beoordelingsformulier stond, en dat architectuur de facto dus niet kon worden beschouwd als criterium. We hebben een document zoals deze verklaring nodig om te stellen dat architectuur de samenvatting is van heel wat aspecten.

Frédéric Deborsu: “George ben jij het eens met dit Belgisch standpunt over de Verklaring van Davos? Jij hebt ze van heel kort mee opgevolgd.”

Georg Pendl: “Wat mij betreft is architectuur altijd cultuur geweest. Ik bekijk de verklaring vooral als een nuttig en behulpzaam instrument. Verklaringen veranderen de wereld niet maar kunnen wel een verschil betekenen, en daar gaat het hier om. Het zal pas een impact hebben als het wordt gebruikt op verschillende niveaus, door verschillende personen, in verschillende omstandigheden. In mijn ogen is het document bestemd voor twee doelgroepen: de overheden en beleidsmakers, en de grass root movements (burgerbewegingen, red.). De verklaring kan je bekijken als een instrumentenbox vol argumenten, gebaseerd op de bevindingen van specialisten uit heel Europa die lang en hard aan deze verklaring hebben gewerkt. In onze visie gaat Baukultur niet enkel over gebouwen en architectuur, maar ook over stedenbouw en landschappen, alles wat door mensenhanden wordt aangeraakt. Het gaat ook over de procedures die tot resultaten leiden. Burgerparticipatie ook. In Zwitserland gebruiken we de Duitse term Baukultur, ‘building culture’ betekent weinig en ook ‘culture du bâti’ heeft niet dezelfde betekenis.”

Chantal Dassonville: “Ik pleit er bij onze minister ook voor dat we het blijven hebben over Baukultur en de term dus niet vertalen. Ik wil er ook graag aan toevoegen dat aan deze verklaring een aantal andere verklaringen vooraf gingen. In 2001 de Resolutie voor de invoering van de principes van 'Universal Design', het Charter van Leipzig in 2007, de Conclusie van de Europese Raad in 2008, en vandaag dus de Verklaring van Davos. Europese ministers houden er wel van om verklaringen op te stellen rond allerlei thema’s, we mogen er dus niet té veel gewicht aanhangen. Hoofdstuk per hoofdstuk moeten we bekijken wat deze verklaring concreet betekent en hoe we er in de tijd mee moeten opgaan. Ik ben van mening dat de verklaring de globale kwesties en vraagstukken bevat die we collectief kunnen verdedigen. Maar het mag natuurlijk niet bij een verklaring blijven.”

“België is geen evident land om dit te implementeren, met al zijn beleidsniveaus en versnipperde bevoegdheden. Ik geef een voorbeeld: de uitnodiging voor de ondertekening van de verklaring kwam terecht bij de ministers voor (Onroerend) Erfgoed en niet bij de ministers van Cultuur. Het waren dus erfgoedvertegenwoordigers die aanwezig waren in Davos. Tot augustus wist ik niet eens af van het bestaan van deze verklaring. Dat is nogmaals het bewijs dat er meer dialoog moet zijn tussen organisaties, overheden en het netwerk van specialisten. Het is belangrijk dat we out-of-the box denken, verder denken dan ons eigen domein. Naast architecten, opdrachtgevers, aannemers en politici zijn ook tal van andere actoren betrokken bij het gegeven Baukultur.

Jean-Louis Genard: “Wat België onderscheidt van andere landen, de exacte cijfers ken ik niet, is het overgrote aandeel sleutel-op-de deurprojecten en het grote aantal bouwpromotoren. Hierbij spreken we over een cultuur die niet noodzakelijk affiniteit heeft met Baukultur. Er is dus een politieke verantwoordelijkheid nodig om dit te reguleren.”

Frédéric Deborsu: Wat kan en moet de politiek doen?

Sofie De Caigny: “De politiek kan wel iets in beweging zetten, maar dan krijg je een top downbeweging. In ons land is de bouwcultuur heel erg gericht op het individuele wonen. We zijn een land van kleine eigendomseigenaars en heel ons economisch systeem is erop gericht. We hebben ook een bewustzijn nodig dat van onderuit komt. Ik sluit me aan bij wat Christian net zei: we zouden een vak bouwcultuur moeten hebben. Tegelijk zijn er momenteel zoveel maatschappelijke transities die allemaal wijzen op het feit dat we die Baukultur echt serieus moeten nemen en op een andere manier met de ruimte moeten omgaan. Met de bebouwde omgeving, maar ook met de niet-bebouwde omgeving. Vandaag is er veel te doen over luchtkwaliteit. Wel, ook dit heeft rechtstreeks verband met de manier waarop we in het verleden met bouwcultuur zijn omgegaan: niet zorgzaam.”

Olivier Bastin: “Ik situeer deze verklaring vooral in de top down beweging – ze is holistisch en algemeen. Wat betreft bottom up, reacties die we ontvangen bij A+ vertellen ons dat er over 80% van de architecten eigenlijk nooit echt wordt gesproken, ze laten ook nooit hun stem horen. Ze doen hun job in hun eigen streek en doen die zo goed mogelijk: kleine verbouwingen, renovaties. Ze nemen ons soms wel op de korrel dat we het steeds hebben over de toplaag en niet over de kleinere, gewone architect. Architect zijn is geen eenvoudig beroep, met alleen maar grootverdieners.”

Frédéric Deborsu: “U bedoelt dat Baukultur voor die kleine, gewone architect weinig betekent?”

Olivier Bastin: “Er bestaat misschien een mechanisme om ook die collega’s te betrekken in Baukultur. We moeten tegen elke architect zeggen dat we erkenning hebben voor zijn of haar werk. Ook de kleinere architect die geen prestigeprojecten aflevert, maar elke dag zorgt voor een eerlijk inkomen. Sommige architecten moeten overleven en hebben gewoon niet de (financiële) mogelijkheid om neen te zeggen. Elke architect moet in hetzelfde bad worden getrokken. Iemand die zichzelf voorstelt als architect is iemand die aan architectuur wil doen, niet iemand die gewoon maar wil bouwen.”

George Pendl: “Ik denk dat de verklaring van Davos finaal top down is, maar ze is geïnitieerd, ontwikkeld en geformuleerd door bottom up mensen. Het is dus geen kwestie van het één of het ander, maar van allebei. Bij Baukultur praten we niet enkel over musea, theaters en grote publieke gebouwen – wat ik zondagsarchitectuur noem – maar ook over alledaagse architectuur, de architectuur waarin mensen wonen, werken, hun vrije tijd beleven. Deze vorm van architectuur is even belangrijk als de zogeheten zondagsarchitectuur. Beide vormen maken deel uit van Baukultur.” 

Frédéric Deborsu: “In de media spreekt men vaker over vastgoed dan over architectuur, meer over de kostprijs van een gebouw dan over kunst. Krijgen architectuur en cultuur genoeg aandacht in de media?”

Christian Kieckens: “Ik denk dat er al meer over wordt gepraat dan vroeger. Om te komen tot Baukultur hebben we 3 zaken nodig: enthousiastelingen, diegenen die willen en diegenen die kunnen. De enthousiastelingen en diegenen die willen zijn hier vandaag aanwezig. Maar dan komen we bij diegenen die kunnen, en bij competenties en het aanvaarden van competenties. Misschien dat dit document helpt om zij die kúnnen te overtuigen het ook effectief te dóen.”

Chantal Dassonville: “Ik stel het liever als: zij die weten en zij die kunnen. We mogen architecten niet als kunstenaars beschouwen – er zijn natuurlijk architecten die ook kunstenaar zijn, maar niet alle architecten zijn kunstenaar en architectuur zelf is geen kunst. Voor de architect zou dit een beknotting betekenen. Ik leg het uit met een Europees voorbeeld: in Denemarken, dat mag beschouwd worden als voorbeeldland, heeft de minister van Cultuur een tekst gestemd gekregen omtrent de Deense architectuurpolitiek. Deze tekst werd ondertekend door maar liefst tien ministers: de minister van mobiliteit, van energie, van huisvesting, van wonen, van leefmilieu... Ik sprak daarnet al over cultuur met een grote C en haar blik op de wereld, we mogen ook architectuur niet beperken tot het puur artistieke domein. Dat zou contraproductief werken.

Frédéric Deborsu: “Meneer Genard, ik kom bij u voor de conclusie.”

Jean-Louis Genard: “Wat me verbaasd is het onderscheid tussen architectuur en bouwen en de stelling dat architectuur goed is, maar het bouwen niet. Er is de erfenis van de architect-kunstenaar, gelinkt aan het romantisch idee uit het verleden, dat weegt op de studies en ook op de latere carrière van de architect. De architect die bijna gedwongen wordt om te bouwen en dan ontgoocheld is over het geleverde werk. In de kunstscholen van de jaren ’70 stond architectuur op zich en werd het afgescheiden van disciplines als stadsontwikkeling, landschapsarchitectuur en zo meer. Vandaag moeten we architectuur beschouwen als een veel breder gegeven. Het architectuuronderwijs speelt hierbij een cruciale rol. Wat is kwaliteitsvolle architectuur?, dit moet steeds in vraag kunnen worden gesteld.”

Sofie De Caigny: “Ik geef ook les aan de Universiteit Antwerpen, in het eerste master en het verbaast mij altijd dat al die studenten willen bouwen. Dat is onmogelijk denk ik, dan houden we dat verhaal in stand. Ik probeer hen uit te leggen dat het synthetisch vermogen dat architecten hebben fenomenaal is: de architect moet kennis hebben van urbanisme, van landschap, van nieuwe vormen van wonen, sociologie, de migratie – het is echt een ruimtelijk vraagstuk, hoe gaan we dat oplossen? Ik denk dat ook daar, in dat synthetisch vermogen, de Baukultur zit. De maatschappelijke rol van de architect is veel breder dan het bouwen, maar architecten worden in de opleiding nog teveel voorbereid op het feit dat ze een carrière met een goedgevuld oeuvre moeten uitbouwen. Ik denk dat de maatschappelijke rol van heel wat studenten veel waardevoller zou zijn wanneer ze Baukultur zouden vertegenwoordigen in de administraties. Ik denk dat we dit heel breed moeten bekijken en het beroep van architect en zijn maatschappelijke betekenis in het licht van die Baukultur opnieuw moeten bevragen.”

Frédéric Deborsu: “Meneer Kieckens, u had het reeds over de opleiding als het begin. U krijgt ook het laatste woord.”

Christian Kieckens: “Het verhaal wordt inderdaad heel divers en complex, er wordt steeds meer verlangd van de architect, ook in de architectuuropleiding. Op het internet circuleren afbeeldingen van projecten waarvan studenten zeggen: Ik wil dat ook kunnen. Ook dat is een probleem aan het worden. Ik denk dat je architect-ontwerpers kan hebben en architect-uitvoerders. De architect-ontwerpers moeten wel intelligent genoeg zijn om Baukultur in die ontwerpen te zetten, terwijl architect-uitvoerders ook Baukultur moeten hebben in de realisatie ervan. Een  architect-uitvoerder die een ontwerp nog kan versterken met Baukultur? Chapeau, daar heb ik veel respect voor.”

Foto's: © Studio Isabelle Pateer